Eerst zien

Een gedeelde herinnering voor mijn generatie, en misschien ook wel een paar generaties voor en na ons: ergens in de eerste klas van de middelbare school, biologieles. Als je binnen komt lopen zie je de microscopen in slagorde klaarstaan. En na wat gepruts met focus en oculair is ‘ie daar, de magische wereld van ui-cellen en de beestjes die in de Leidsevaart blijken te leven en je eigen wangslijmvlies.

Op dat moment zegt helemaal niemand ‘ik verwerp deze waarneming, want het is een machinaal geproduceerd beeld waarvan de overeenkomst met de werkelijkheid niet vastgesteld kan worden.’

Tenzij één van je medebruggers afstamt van de 17e-eeuwse party poopers die het feestje van Galileo Galilei (avec telescoop) en Antonie van Leeuwenhoek (die dankzij z’n microscoop heel veel kon zeggen over zijn eigen sperma) kwamen verpesten. Want die mensen waren er, die vonden dat de enige ware observatie de directe observatie is. Wel later dan de 17e eeuw ook nog trouwens.

Nou is dit in tijden van MRI en STM eigenlijk weer een heel interessante en actuele stelling geworden, maar dat is voor een andere keer. Ik moest vooral aan de 17e-eeuwse proto-contactlenshaters denken vanwege een paper waar ik tegenaan liep omdat ik voor de leuk wat kunstmatige intelligentie-dingen doe.

‘A Critique of pure vision’ is een paper uit 1994 van een filosoof en twee neurowetenschappers waarin ze met name het idee willen ontkrachten dat het doel van zien is om een beeld van de werkelijkheid in je hoofd te krijgen. Daar doen ze 25 pagina’s over met ondertussen heel veel leuke terzijdes over gezichtsbedrog en computervisie etc., zeer het lezen waard. Ik werd vooral geraakt door de essentie van hun stelling: zien is niet een proces zoals het projecteren van een film op een scherm, waarbij de informatie uit de buitenwereld netjes één op één wordt overgezet op het ‘scherm’,  onze hersenen, of zo je wilt ons bewustzijn.

In plaats daarvan is zien niets meer (of minder) dan een proces dat gegroeid is met als doel ons een betere interactie met de wereld te geven, en daarom onlosmakelijk verbonden met bijvoorbeeld beweging en de andere zintuigen.

Toen ik dat las klikte er zoveel op zijn plaats. Bijvoorbeeld: onze ogen zijn niet voor alle kleuren licht even gevoelig. Sommigen zien we veel sterker dan anderen en sommigen zien we helemaal niet. Ultraviolet zien wij niet, bijen wel. Hoe ziet de wereld er dan écht uit? Die vraag kun je loslaten als je je realiseert dat ‘zien’ per definitie een subjectief proces is.

Zien is iets wat we leren, zowel als diersoort (via evolutie) als als individu (hierover zijn een hele hoop heel nare experimenten met kittens te vinden). We zien dingen nooit ‘neutraal’: alles wordt altijd gefilterd in categorieën als ‘eng’, ‘interessant’, ‘prettig’, ‘irrelevant’, en die indeling verschilt per persoon. Wat je ziet gaat eigenlijk niet over de pure buitenwereld, maar over de relatie tussen jezelf en die buitenwereld.

Dat was voor mij een nieuwe gedachte.

Ik vraag me af wat onze microscoophaters hiervan zouden vinden. En Plato, met z’n grot.

 

 

 

 

Een nieuwe verslaving

Project Euler is een puzzelsite voor mensen die, hmmm, van puzzelen houden. Specifiek wiskunde- en algoritmepuzzels. Laat ik nou zo’n mens zijn! Er staan nu bijna 400 opdrachten op die je met een combinatie van zelf nadenken en programmeren (tenzij je op papier wilt uitrekenen wat de priemgetallen onder 1 miljoen zijn) kunt oplossen.

Ik wilde al tijden Ruby leren (misschien u ook wel? Probeer het eens op tryruby.org), liefst op een niet al te nutteloze wijze. Eerlijk gezegd weet ik niet of Project Euler daar de goede manier voor is. Ten eerste schrijf ik op dit moment een angstaanjagend lelijk soort van C++/Ruby-Frankenstein-code omdat ik nou eenmaal heb leren programmeren in C++, en dat krijg je er niet zomaar uit. Ten tweede is de aard van ‘t beestje dat er algoritmen moeten worden geproduceerd, dus wat ik van de taal leer is behoorlijk toegespitst (je mag het ook “beperkt” noemen).

Maar ondertussen vermaak ik me enorm, leer ik veel, en motiveert het me om tussendoor ook even wat echte studiedingen te doen, omdat het me in de juiste concentratie / manier van denken brengt. Bovendien, je moet toch wat op zaterdagavond.

Natuurwetten zijn niet patenteerbaar (in Amerika)

Update: gelukkig maar.

De New York Times schrijft deze week over een uitspraak van het Amerikaanse hooggerechtshof. Het betreft een zaak tussen twee medische instituten met briljante namen (de Mayo Clinic en Prometheus Laboratories), en in de argumentatie refereert het hof aan Einstein. Dat moet wel leuk zijn.

De zaak is als volgt:

  • Prometheus deed onderzoek naar de werking van een bepaald medicijn. Daarbij vonden ze een verband tussen werkzaamheid en de concentratie van een stofje in het bloed.
  • Prometheus schreef dit netjes op, vroeg er patent op aan en verkocht de methode aan artsen.
  • De Mayo Clinic ontwikkelde een gelijkvormige, maar net iets andere, methode.
  • Prometheus klaagde de Mayo Clinic aan wegens inbreuk op hun patent.

De beslissing van het hooggerechtshof is interessant en geruststellend: niet alleen maakt de Mayo Clinic geen inbreuk op het patent, het patent zelf mag niet eens worden toegekend. Prometheus’ beschrijving van een correlatie tussen de werkzame stof en bloedwaarden ziet het hof als een natuurwet, en natuurwetten, zegt het, zijn niet patenteerbaar.

Einstein, we assume, could not have patented his famous law by claiming a process consisting of simply telling linear accelerator operators to refer to the law to determine how much energy an amount of mass has produced (or vice versa).

Prometheus is het hier natuurlijk niet mee eens, en roept dat zonder bescherming van deze patenten bedrijven niet meer zullen willen innoveren (want waarom zou je, als het je geen geld oplevert?) maar het hof wil een grens trekken:

On the one hand, the promise of exclusive rights provides monetary incentives that lead to creation, invention and discovery […] On the other hand, that very exclusivity can impede the flow of information that might permit, indeed spur, invention.

Oftewel, de natuurwetten blijven voor ons allemaal, zodat we er allemaal op verder kunnen bouwen. Dat is toch wel prettig. Kunnen we onze kinderen nog de wetten van Newton blijven uitleggen zonder problemen te krijgen met zijn erfgenamen.

De alfa’s en de beta’s

Twee artikelen met een verschillende blik op de kloof tussen alfa’s en beta’s. De eerste komt van een wetenschapsgeschiedenisblog en gaat gedeeltelijk over een artikel in Gawker dat gaat over een artikel in de New York Times. Bent u er nog? Geen nood. Om even heel kort de voor mij interessantste onderdelen te parafraseren:

De New York Times (NYT voor vrienden) heeft een onderdeel “Style”, waar ze stukjes schrijven over hippe hoogopgeleide rijke witte mensen in New York. In het artikel in kwestie zijn de hippe hoogopgeleide mensen een boekenclub die samen zuipen en praten over Literatuur, en fysiek aantrekkelijk zijn. Dat laatste wordt nog versterkt door het eerste (het is immers niet voetbalwedstrijdzuipen maar intellectueel zuipen) en tweede.

Waarom, bewenen de wetenschapshistorici vervolgens, schrijft de NYT dat nou nooit eens over een journal club van een groepje beta’s? Omdat hippe sexy semi-intellectuelen niet voor de lol over beta-dingen gaan zwammen.

Dat is iets redelijk nieuws, trouwens. De pretentieuze leesclubjes van de 18e eeuw deden ook samen wetenschappelijke experimenten. Maar de wetenschap is te ver gespecialiseerd – op de universiteit gaat het gros van de leesgroepen niet per instituut (“natuurkunde”, “scheikunde”), maar per deelonderwerp (“niet-lineaire vloeistofdynamica”). Vernieuwing kan niet rond de expres half ongeschuurde keukentafel met post-ironische decoratie. Dus als je je freelance wereldveranderend wilt voelen is beta geen goede keuze.*

Gevolg: je ziet sexy intellectuelen alfa-dingen doen in de New York Times, maar niet beta. Dan is het een kleine stap om te gaan naar alfa = sexy, beta = niks.

Het tweede artikel gaat over hoe we een brug moeten slaan tussen de alfa’s en de beta’s, en vooral ook waarom. Het voornaamste “waarom” is ontzettend belangrijk en kan niet vaak genoeg gezegd worden: de meeste politieke vertegenwoordigers hebben weinig kaas gegeten van wetenschap (zie klimaatverandering, economische crisis, politici die niet bedenken dat je geen geld bespaart door mensen uit de GGZ en op straat te gooien).

Vervolgens kunnen er drie dingen gebeuren:

a) Politici laten zich extreem goed voorlichten door economen en wetenschappers
b) Democratisch gekozen volksvertegenwoordigers beslissen over dingen waar ze heul geen verstand van hebben
c) Mensen met verstand van dingen beslissen in plaats van de mensen die daartoe door de bevolking zijn aangesteld

Waarom b en c uiterst onwenselijk zijn laat ik als oefening aan de lezer. a is het beste scenario, en ook het meest realistisch, want de meeste politici hebben van bijna alles niet direct verstand en moeten wel afgaan op wat hun assistenten aanleveren. Alleen, om dat vruchtbaar te kunnen doen is een bepaalde bodem nodig die ontbreekt bij de meerderheid. En de meerderheid regeert.

*Dit is volgens mij ook geen echte alfa-wetenschap, want daar is hetzelfde aan de hand als bij de beta’s. Dit is meer alfa-cultuur, misschien? Ik ben er nog niet uit.

Apart onderwijs voor jongens en meisjes

Van nu.nl: ‘Geef jongens en meisjes apart les’, en de reactie ‘Aparte jongens-meisjeslessen voorstelbaar’.

Ten eerste: natuurlijk is het voorstelbaar, ik heb dit zelf meegemaakt op mijn knetterseculiere middelbare school. Daar werden we voor de wiskundelessen uit elkaar gehaald. In de onderbouw dan, in de bovenbouw waren er zo weinig die wiskunde kozen (kleine VWO-afdeling) dat het niet zoveel zin had. Ik weet niet hoeveel het in didactisch opzicht uitmaakte, wel dat het gewoon leuk was soms met alleen meisjes les te hebben.

Iedere docent, en dat ben ik een blauwe maandag geweest, weet dat elke leerling anders is. Maar ook dat er echt een verschil tussen jongens en meisjes is. Dat is voor een deel neurologisch en voor een nog veel groter deel (volgens mij) sociaal. Wat dat betreft is het niet nadelig dat sociale element af en toe wat rust te geven door de dames en heren uit elkaar te halen.

Maar, en dit is een grote maar, in de reactie zegt de ministeriedame `Dat betekent dus dat een meisje ook toegang moet kunnen krijgen tot het programma ingericht op technische/jongensaanpak en vice versa.’ Daar heeft de meneer in het eerste artikel het niet over, die heeft het over wiskundeles en taallessen.

Het is nog steeds het geval dat techniek en beta als mannending worden gezien. Nu blijkt dat meisjes het op betagebied veel beter doen als ze op een meisjesschool zitten – maar dat is iets heel anders dan aparte jongens- en meisjeslessen op een reguliere school. Op een aparte meisjesschool heb je een aanpak gericht op het vrouwelijk genius plus geen jongens om dingen te doen die daardoor “jongensdingen” lijken.

Door “techniek” en “jongenslessen” in één adem te noemen garandeer je dat meisjes wel twee keer nadenken voor ze iets kiezen dat “niet voor hen is”. (Op de paar uitzonderingen na die het juist als uitdaging zien, waaronder ondergetekende, maar geloof me, u wilt niet dat uw dochters doen wat ik deed op de middelbare school.)

Ik ben sterk voor het opsplitsen in jongens- en meisjeslessen. Maar doe het goed. Geef ze precies dezelfde proefwerken, moedig de meisjes aan om beta te kiezen, moedig de jongens aan om leuke boeken te lezen, en zorg voor mannelijke docenten Nederlands en vrouwelijke docenten Wiskunde.

O en vergeet gaarne niet dat we prima onderwijs hebben in Nederland.